Het voertuig wordt opgeladen aan een huishoudelijke contactdoos met wisselstroom. Bij een 1-fase net zijn spanningen tot 250 V en bij een 3-fase net tot 480 V toegestaan. De maximale laadstroom bedraagt 16 A. Er vindt geen communicatie tussen voertuig en laadpunt plaats. Zekering via een aardlekschakelaar (RCD) is verplicht. Omdat dit bij oudere installaties niet altijd is gewaarborgd, raadt Phoenix Contact het laden volgens deze laadmodus af.
Basisprincipes van de laadtechniek in de elektromobiliteit Elektrische voertuigen worden opgeladen conform verschillende landspecifieke randvoorwaarden. Wij verschaffen u de basiskennis daarover op een duidelijke en begrijpelijke manier.
Welke laadstandaarden zijn er? De gangbaarste connectortypes in één oogopslag
Internationaal bestaan er drie laadstandaarden met hun specifieke geometrie voor laadconnectoren en inlets en outlets – te beginnen met Noord-Amerika, Europa en China. Bovendien is de connector voor AC-laden (modus 3, situaties B en C) anders ontworpen dan die voor DC-laden (modus 4). Met onze brede CHARX-programma bestrijken wij alle gebruikssituaties:
Welke laadstandaard is waar van toepassing? De huidige verspreiding op de wereldkaart
AC- en DC-laden: wat is het verschil? En wat wordt aanbevolen in welke situatie?
AC-laden
De wisselstroom (AC, Alternating Current) van het voedingsnet vloeit eerst via de laadpaal en de laadkabel in het voertuig – gecontroleerd maar zonder omzetting. Alleen een in het voertuig geïnstalleerde AC/DC-omzetter, de zogenaamde Onboard-Charger, zet deze om in gelijkstroom (DC, Direct Current), waarmee de accu kan worden geladen. Aangezien AC-laadpalen dus geen omzetelektronica vereisen, zijn deze meestal goedkoper dan DC-laadpalen en aantrekkelijker voor privétoepassingen. Afhankelijk van de laadpaal, de laadkabel en de Onboard-Charger kunnen laadvermogens tot en met 22 kW worden bereikt. Door deze relatief lage vermogens is AC-laden vriendelijker voor de accu en wordt het altijd aanbevolen wanneer het voertuig langer dan 30 minuten staat geparkeerd, bijv. 's nachts in een carport, garage of hotel, en overdag bij restaurants en supermarkten.
DC-laden
Hier zijn de vermogenscontacten en aderdoorsneden van de laadconnector groter dan bij AC-laden. Aanzienlijk hogere laadvermogens tot en met 500 kW (High Power Charging, HPC) kunnen worden overgedragen, waardoor de laadtijd aanzienlijk wordt verkort. Daarom spreken we ook wel van snelladen of ultrasnelladen. In tegenstelling tot AC-laden vindt de AC/DC-omzetting reeds plaats in de laadpaal, waar de bijbehorende vermogenselektronica is geïnstalleerd. DC-laden is onder meer om deze reden complexer en kostbaarder, en wordt voornamelijk commercieel gebruikt. Voor lange ritten met korte onderbrekingen wordt aanbevolen de actieradius in een paar minuten weer op te laden, bijvoorbeeld bij tankstations langs de snelweg.
Welke laadmodi zijn beschikbaar voor AC- en DC-laden? Het laadproces kan op verschillende manieren plaatsvinden
Zoals modus 1, maar de maximale laadstroom bedraagt hier 32 A en de laadkabel is uitgerust met een zogenaamde In-Cable-Control-and-Protection-Device (IC-CPD). Dit apparaat bevat een aardlek-beveiligingssysteem (RCD), communiceert met het voertuig en regelt zo het laadproces.
In modus 3 wordt het voertuig bij een laadpaal of thuislader met wisselstroom geladen, waarin de vereiste aardlekschakelaar (RCD) al is geïntegreerd. De laadpaal zorgt voor de communicatie met het voertuig. Het voertuig kan eenfasig met maximaal 250 V of driefasig met maximaal 480 V en een maximale laadstroom van maximaal 63 A worden geladen. Mode 3 is onderverdeeld in drie situaties:
In situatie A wordt een vast aan het voertuig aangesloten laadkabel gebruikt. Deze heeft zodoende alleen aan één uiteinde een connectorsysteem: de plug die in de outlet van de laadpaal wordt gestoken. Situatie A wordt in de norm beschreven, maar komt in de praktijk nauwelijks voor.
In situatie B is een zogenaamde mobiele AC-laadkabel vereist, die bijvoorbeeld in de kofferruimte wordt meegenomen. Deze heeft aan beide uiteinden een connector: het ene uiteinde, de voertuiglaadconnector, wordt in de voertuig-inlet gestoken. Het andere uiteinde, de plug, wordt in de outlet van de laadpaal gestoken. Situatie B wordt voornamelijk gebruikt bij openbare laadpalen.
Situatie C is tegengesteld aan situatie A, omdat de laadkabel in deze situatie vast is aangesloten op de laadpaal. Aan het andere uiteinde zit een connectorsysteem: de voertuiglaadconnector die in de voertuig-inlet wordt gestoken. Situatie C wordt zeer vaak in de particuliere sector gebruikt.
Deze modus is de enige die DC-laden bij snelladers beschrijft. Vanwege de hoge laadstromen tot 500 A gelden verhoogde veiligheidseisen. Daarom wordt de laadkabel hier altijd vast op de laadpaal aangesloten. Een steekbare verbinding is alleen aan de voertuigzijde voorzien – in de vorm van de voertuiglaadconnector, die in de voertuig-inlet wordt gestoken. Een onderverdeling van modus 4 in drie situaties (zoals bij modus 3) vindt derhalve niet plaats. Temperatuurbewaking van de vermogenscontacten in de laadconnector alsmede extra beschermende functies in de laadpaal, zoals isolatiebewaking, zijn eveneens vereist.
Wat is het Combined Charging System (CCS)? Een universele laadinterface voor AC- en DC-laden
Samen met toonaangevende autofabrikanten hebben wij het Combined Charging System (CCS) ontwikkeld. Het bijzondere kenmerk is de CCS-inlet in het voertuig, waarin zowel AC- als DC-laadconnectoren passen. Het elektrische voertuig heeft dus slechts één laadinterface nodig voor AC- en DC-laden.
De laadstandaarden type 1 en type 2 volgen het CCS-principe in de opbouw van hun poolbeelden. CCS type 2 is al in 2013 door de Europese Commissie uitgeroepen tot de officiële laadstandaard voor heel Europa. Intussen is onze doelstelling om CCS als wereldwijde norm voor snelladen in te voeren, in grote delen van de wereld verwezenlijkt. En steeds meer landen gaan over op CCS.
Wat zijn de voordelen van CCS in de praktijk?
- Flexibel AC- en DC-laden via slechts één voertuig-inlet
- Voertuigfabrikanten besparen onderdelen, ruimte en kosten
- Maximale veiligheid dankzij vergrendeling van de actuator en temperatuurcontrole
- Hoge acceptatie en verspreiding in grote delen van de wereld
Vergrendeling van de laadconnector Voor maximale veiligheid tijdens het laadproces
Alle CCS-inlets zijn volgens de norm voorzien van een elektromagnetische vergrendelingsactuator. Deze vergrendelt de voertuiglaadconnector tijdens het laadproces aan de zijkant resp. direct bij de vergrendelingshaak in het poolbeeld.
De actuatorpen is zo ontworpen dat deze hoge uittrekkrachten kan weerstaan. Het losnemen van de laadconnector tijdens het laadproces wordt daardoor veilig voorkomen.
Nauwkeurige temperatuurbewaking Veilige bescherming tegen oververhitting
Een veilig laadproces houdt ook in dat de temperatuur in het CCS-laadsysteem wordt bewaakt. Volgens IEC 62196 mag de opwarming niet hoger worden dan 90 °C. Temperatuurafhankelijke weerstandssensoren, bijv. Pt 1000, zorgen daarom voor een snelle en nauwkeurige temperatuurmeting aan de DC-vermogenscontacten.
De temperatuurwaarden worden via overeenkomstige signaaluitgangen aan de laadcontroller doorgegeven. Bij oververhitting, bijv. door hoge buitentemperaturen of overbelasting, kan de laadcontroller het laadproces afbreken of het laadvermogen verminderen.
Hoe werkt een laadpaal? Hoe werkt het laadproces? Waarop dient bij de engineering te worden gelet?
Huidige laadpalen en thuisladers moeten voldoen aan hoge vereisten betreffende beschikbaarheid, veiligheid en comfort. Een complexe opbouw uit talrijke componenten is geen zeldzaamheid. Onze video's leggen duidelijk de opbouw en het samenspel van de afzonderlijke componenten uit en laten zien hoe aan alle eisen van een moderne en in een netwerk opgenomen laadinfrastructuur kan worden voldaan.
Hoe komt de laadstroom terecht in de elektrische auto? De functionele eenheid voor laden
- Vermogenselektronica
- Magneetschakelaar
- Zekering
- Koeleenheid
- Laadkabel
- Laadpaal-outlet
- Voertuig-inlet
Hoe wordt het laadproces bestuurd? De functionele eenheid voor besturen en bewaken
- Laadcontroller
- Energiemeting
- Foutstroombewaking
- Isolatiebewaking
- Temperatuurmeting
Hoe communiceren laadpalen? De functionele eenheid van netwerkkoppeling en communicatie
- Gebruikersautorisatie d.m.v. RFID
- Led-statusindicatie
- Touch-bediening
- Draadloze koppeling via draadloze telecomnetwerken
- Bekabelde koppeling via het Ethernet
- Ethernet-overspanningsbeveiliging
Hoe wordt dure uitval vermeden? De functionele eenheid van voeding en beveiliging
- Voeding
- Overspanningsbeveiliging
- Apparaatbeveiliging
- Belastingmeting
- Energie-monitoring
Hoe worden de bekabeling en installatie uitgevoerd? De functionele eenheid voor aansluiten
- Kabelinvoer
- Vermogensaansluiting voor de voeding
- Rangeren en potentiaalverdeling
- Gegevenskoppeling
- Contactdoos en USB-poort voor onderhoud
Woordenlijst Vaktermen en afkortingen eenvoudig uitgelegd
Elke bedrijfstak ontwikkelt een eigen taal en terminologie, alleen al om de nieuw ontwikkelde technologieën een naam te geven. Hier vindt u uitleg over de vaak gebruikte begrippen en afkortingen op het gebied van de elektromobiliteit:
Voertuigen
- EV: Electric Vehicle. Verzamelnaam voor alle volledig of gedeeltelijk elektrisch aangedreven voertuigen.
- BEV: Battery Electric Vehicle. Zuiver elektrisch aangedreven voertuig, waarvan de aandrijfenergie in chemische vorm is opgeslagen in accu's.
- HEV: Hybrid Electric Vehicle. Voertuig dat zowel een verbrandingsmotor als een elektrische aandrijving op accu's heeft.
- PHEV: Plug-in Hybrid Electric Vehicle. Zoals HEV, maar de accu kan ook extern worden geladen via een laadconnector.
Laadconnectoren en inlets
- Inlet: inlet in het voertuig, waarin de voertuiglaadconnector wordt gestoken. Ook wel voertuig-inlet genoemd.
- Connector: laadconnector die in de inlet van het elektrische voertuig wordt gestoken. Ook wel voertuiglaadconnector genoemd.
- Plug: laadconnector die in de outlet van de laadpaal wordt gestoken. Ook wel plug genoemd.
- Socket outlet: outlet in de laadpaal waarop een voertuig via een mobiele AC-laadkabel wordt aangesloten en wordt geladen volgens laadmodus 3, situatie B. Ook laadpaal-outlets genoemd.
Laadtypen en -normen
- AC-laden: laden met eenfasige of driefasige wisselstroom (laadmodus 1, 2 of 3).
- DC-laden: laden met gelijkstroom (laadmodus 4).
- CCS: Combined Charging System: laadconnectorsysteem voor type 1 en type 2, waarmee zowel AC-laden als DC-laden mogelijk is met slechts één voertuig-inlet.
- Combo: verouderde benaming voor CCS.
- Type 1: laadstandaard voor Noord-Amerika en andere regio's, beschreven in de normen SAE J1772 en IEC 62196-3.
- Type 2: laadstandaard voor Europa en andere regio's, beschreven in de norm IEC 62196-3.
- GB/T: Chinese nationale normen. De norm GB/T 20234 beschrijft de laadstandaard voor China.
- NACS: North American Charging Standard: alternatieve laadstandaard voor type 1 voor de Noord-Amerikaanse markt.
- HPC: High Power Charging, ook ultrasnelladen genoemd: DC-laden met vermogens van 375 kW of meer. Met vloeistofkoeling is momenteel tot 500 kW voor langere tijd en tot 700 kW kortstondig mogelijk.
- MCS: Megawatt Charging System. Laadstandaard voor het DC-laden van bedrijfsvoertuigen met vermogens tot 3,75 MW.
- V2G: Vehicle-to-Grid. Vorm van bidirectioneel laden. Het voertuig wordt niet alleen geladen via het voedingsnet, maar kan indien nodig ook energie terugleveren aan het net. Volgt de norm ISO 15118.
- V2H: Vehicle-to-Home. Zoals V2G, maar het voertuig doet dienst als huisaccu. De energie die deze afgeeft, stroomt niet terug naar het net, maar wordt gebruikt om de zelfvoorzienendheid van de eigen woning te maximaliseren.
Laadinfrastructuur
- Laadpunt: mogelijkheid om een voertuig aan te sluiten en te laden. Een laadpaal heeft één of meer laadpunten.
- Laadsysteem: samenspel van alle technische componenten in een laadpaal (elektromechanica, elektronica, software), die nodig zijn om een voertuig te laden.
- Thuislader: laadsysteem voor wandmontage in fabrikantspecifieke behuizing. Meestal voor privé-AC-laden thuis met maximaal 11 of 22 kW, bijvoorbeeld in de garage of carport.
- Laadpaal: standalone laadsysteem in fabrikantspecifieke behuizing. Meestal voor openbaar of semiopenbaar AC- en/of DC-laden incl. factureringssysteem, bijvoorbeeld bij hotels of supermarkten.
- EVSE: Electric Vehicle Supply Equipment: zie thuislader en laadpaal.
- Laadpark: netwerk van meerdere openbare of semiopenbare laadpalen, bijvoorbeeld langs de snelweg of in parkeergarages.
- CPO: Charging Point Operator: de onderneming of rechtspersoon die individuele laadpunten of laadparken exploiteert en de gebruikers van voertuigen voor de geladen energie laat betalen.
Communicatie en besturing
- CP: Control Pilot. Meldcontact of signaalleiding in de type 1-, type 2- en GB/T-laadkabel. Wordt gebruikt om besturingsinformatie tussen de laadpaal en het voertuig over te dragen.
- PP: Proximity Pilot. Meldcontact of signaalleiding in de type 2-laadkabel. Geeft het voertuig informatie dat er met een bepaalde laadstroom wordt geladen, zodat de startonderbreker wordt geactiveerd.
- CC: Connection Confirmation. Meldcontact of signaalleiding in de GB/T-laadkabel. Geeft het voertuig informatie dat er met een bepaalde laadstroom wordt geladen, om de startonderbreker te activeren.
- CS: Connection Switch. Meldcontact of signaalleiding in de type 1-laadkabel. Meldt aan de laadpaal wanneer de vergrendelingshendel op de laadconnector is bediend, zodat de laadpaal de laadstroom onderbreekt.
- IC-CPD: In-Cable-Control-and-Protection-Device. Een in de laadkabel geïntegreerd besturings- en beveiligingssysteem. Maakt eenfasig AC-laden mogelijk volgens laadmodus 2 bij huishoudelijke contactdozen met vermogens tot en met 3,6 kW.
- Backend: stelt de CPO in staat zijn laadpunten softwarematig te bedienen. Omvat gebruikersbeheer, betalingsverwerking (meestal via een derde dienstverlener) alsmede technische bewaking van de laadpunten via de cloud.
- OCPP: Open Charge Point Protocol. Is bestemd voor de communicatie tussen de laadpaal en de backend.
- PnC: Plug-and-Charge. Vereenvoudiging van het laadproces door verificatie en facturering automatisch op de achtergrond te laten verlopen. Volgt de norm ISO 15118.